Choreograaf en dansers : een complementaire verhouding
Gepubliceerd op 27.01.2019, 14:34
Wanneer iemand mij vroeg naar mijn belangrijkste inspiratiebron, heb ik altijd geantwoord: ‘Muziek is mijn eerste partner. Als choreografie neerkomt op het organiseren van beweging in tijd en ruimte, is muziek mijn grootste inspiratiebron.’ Maar de laatste tijd ben ik tot de vaststelling gekomen dat die bewering niet volledig correct is. Muziek is inderdaad mijn eerste partner geweest, maar in minstens even belangrijke mate zijn dat ook de dansers, met wie ik de eigenlijke praktijk van het schrijven en maken van dans deel. Elk van de meer dan vijftig stukken die ik de voorbije 38 jaar heb gemaakt, is het resultaat van een intensief creatieproces dat ik samen met de dansers heb doorgemaakt. Het stuk mag dan wel mijn signatuur dragen, en ik mag dan wel degene zijn geweest die zowel de initiële als de finale beslissingen nam … maar het stuk is geworden wat het is door die dansers, en hun lichamen, in al hun verschillende aspecten (mechanisch, sensueel, emotioneel, sociaal en intellectueel) zijn onlosmakelijk verbonden met het DNA van de choreografie.
Je kunt de relatie tussen een choreograaf en een danser niet vergelijken met enig ander creatieproces. Die relatie kan erg krachtig, maar ook heel complex en kwetsbaar zijn, vooral gezien de geschiedenis van de hedendaagse dans. In ballet kun je bewegingen aanduiden als bijvoorbeeld een ‘pas de bourrée’ of een ‘grand jeté’, maar in de moderne dans bestaat zo’n gecodeerde taal niet. Sinds het begin van de twintigste eeuw is de dansgeschiedenis bepaald door de namen van individuele choreografen. We spreken van de ‘Cunninghamtechniek’, de ‘Martha Grahamtechniek’, van verschillende ‘scholen’, … De notie van signatuur, of eerder auteurschap, domineert. Maar tegenover die sterke positie van de choreograaf staat het feit dat de ontwikkeling van het eigenlijke bewegingsmateriaal, van die individuele, kenmerkende choreografische taal, altijd het resultaat is van de samenwerking met een kleinere of grotere gemeenschap van dansers. Deze paradoxale relatie bestaat zelfs in de grootste gezelschappen: er is een strikte hiërarchie, maar tegelijkertijd is het choreografisch materiaal verankerd in een (haast intieme) uitwisseling van het creatieve project tussen verschillende individuen. Als choreograaf breng je bepaalde vragen of problemen naar voren en beslis je over het definitieve ‘antwoord’, maar het verkennen van de mogelijkheden is een intens sociaal proces dat geheel eigen is aan dans.
Er is echt een wederzijdse afhankelijkheid tussen danser en choreograaf. Hoewel de danser nood mag hebben aan de begeleiding en sturing van de choreograaf, kan de choreograaf zijn of haar stukken enkel concipiëren dankzij de inbreng en medewerking van de danser. Een abstract patroon kan enkel materialiseren dankzij het lichaam. De wezenlijke aard van deze relatie brengt mogelijke problemen en controverses met zich mee, bijvoorbeeld wanneer auteurschap neigt af te glijden naar relaties van macht en uitbuiting. Dit is een zeer delicate kwestie, waarvan we ons nog meer bewust zijn geworden door (de media-aandacht voor) ‘Me Too’. Gezien zowel de recente gebeurtenissen als mijn eigen traject en ervaringen, denk ik dus dat dit juiste moment is om stil te staan en na te denken over die relatie tussen choreograaf en danser. Wanneer je samenwerkt, vraag je de dansers in feite om extreem genereus te zijn, terwijl ze tegelijkertijd van jou afhankelijk blijven. Dit werkproces is zo uitermate verschillend van het componeren van muziek, het schrijven van een boek of het creëren van beeldende kunst. Want het impliceert dat mensen betrokken zijn met hun hele wezen: je doet niet alleen beroep op de geest van de dansers, maar ook op hun lichaam, dat zo sterk hun individualiteit bepaalt.
Een van de voornaamste drijfveren achter The Six Brandenburg Concertos was om verschillende generaties dansers samen te brengen. Ook al gaat het hier om ‘jonge’ muziek: het leven wordt gevierd, de dynamiek stuwt voorwaarts en omhoog, jubelend en vol van vitale kracht. Toen hij de concerten componeerde, was Bach omgeven door briljante muzikanten (en kon hij overigens ook werken met zeer goede instrumenten), en hij schreef deze muziek om hen te laten uitblinken. Vergelijkbaar met Mozart die van zijn mooiste vocale muziek schreef met specifieke zangers in gedachten, vanuit een diepe bewondering en voorliefde voor hun talent en hun kunnen. Iets gelijkaardigs bracht me ertoe die verschillende generaties dansers uit te nodigen om samen te werken. Een aantal onder hen maken al jaren, zo niet decennia, deel uit van het gezelschap, terwjil anderen pas sinds twee jaar voor Rosas dansen. Er was dus nogal wat verschil in leeftijd en ervaring. Dat bracht een haast ‘politieke’ situatie voort, waarin we moesten zoeken hoe we als groep konden samenwerken. We probeerden een manier te vinden om een vruchtbare wisselwerking te verkrijgen binnen die haast alchemische combinatie van het vakmanschap, de kennis en de ervaring van de oudere dansers enerzijds, en anderzijds de energie van de jongere dansers, hun bereidheid om risisco’s te nemen, en hun open blik tegenover onbekend.
Het proces was heel intens, bij momenten erg veeleisend, niet in het minst door de grootte van de groep – er waren veel mensen bij betrokken. Ik moest ‘het schip gaande houden’, ervoor zorgen dat iedereen op hetzelfde spoor bleef, en tegelijkertijd erover waken dat de prioriteit niet bij sociale kwesties lag, maar bij de artistieke beslissingen bleef. De belangrijkste regel wanneer je in een groep werkt, is dat mensen de kans krijgen het beste te geven dat ze hebben, en in mijn ervaring is de belangrijkste verantwoordelijkheid het vinden van een manier om dit mogelijk te maken. De moeilijkheid ligt bij het feit dat je als choreograaf bij momenten zelf kwetsbaar bent, er zijn veel momenten van twijfel. Vaak ken je zelf de oplossing niet, en het kan een hele uitdaging zijn om in die omstandigheden het artistiek onderzoek te blijven voeren. Maar het is deel van het proces, en het proces waar ik keer op keer naar terugkeer. Het is niet alleen een manier van werken geworden, maar ook een manier van leven, en de ontmoetingen die het maken van dans met zich meebrengt, blijven je bij voor de rest van de reis.
Anne Teresa De Keersmaeker